Klein grasperceel geen aanhorigheid bij woning: 8% overdrachtsbelasting

De rechter moest zich buigen over de vraag of een perceel grasland gezien kan worden als een aanhorigheid bij een woning, waardoor het lage overdrachtsbelastingtarief geldt. Hoe zit dat? Het tarief voor de overdrachtsbelasting over de verkrijging van een eigen woning bedraagt momenteel 2%. Onder een woning worden mede begrepen aanhorigheden die tot de woning behoren of gaan behoren. Bij het Hof speelden onlangs twee procedures over de vraag of een perceel grasland is aan te merken als een aanhorigheid. 

Karel is in 2015 eigenaar geworden van een woonboerderij met een perceel grasland. Het perceel grasland heeft een omvang van ruim 2.000 m² en grenst aan het perceel van de woning. Verkoper Victor is eigenaar van het grasperceel geworden door grondruil en heeft het op dezelfde dag als de dag dat hij het verkreeg, in eigendom overgedragen aan Karel. Bij deze overdracht is er uitgegaan van het lage overdrachtsbelastingtarief van 2%. De belastinginspecteur legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, omdat hij van mening is dat het grasperceel niet kwalificeert als aanhorigheid. Het Hof is het met de inspecteur eens dat voor de overdracht van het perceel grasland het hoge tarief (in 2015 6%, in 2021 8%) van toepassing is. 

Om het perceel grasland aan te merken als een aanhorigheid, is het van belang of de grond ten tijde van de verkrijging naar objectieve maatstaven behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Niet relevant is of de verkrijger de bedoeling heeft dat die zaak daaraan voldoet of zal voldoen, bijvoorbeeld door het oogmerk om na de verkrijging een tuin aan te leggen. Het hof vindt dat Karel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel grasland ten tijde van de verkrijging in gebruik was bij de woning en daaraan dienstbaar was. Karel heeft nog gesteld dat een zichtbare afscheiding ontbreekt, waardoor het geheel als tuingrond in gebruik was en dat het voormalige gebruik van het perceel cultuurgrond was om koeien en/of paarden op te laten grazen. Verder was er ten tijde van de levering nog geen sloot aangelegd tussen het grasperceel en het buurperceel. Ook dit leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een aanhorigheid.
Voor het antwoord op de vraag of een grasperceel kan worden aangemerkt als een aanhorigheid van de woning, is het van belang of de grond ten tijde van de verkrijging naar objectieve maatstaven behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Het is dus niet relevant of de verkrijger subjectief het inzicht heeft of de bedoeling heeft dat die zaak daaraan voldoet of zal voldoen, bijvoorbeeld door het oogmerk om na de verkrijging een tuin aan te leggen. Objectieve omstandigheden zijn dus doorslaggevend.